Op 11 februari 2020 heeft de Eerste Kamer de Invoeringswet Omgevingswet aangenomen. Deze Invoeringswet Omgevingswet knipt de omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit (de ‘oude’ bouwergunning) definitief in twee delen. Daarmee bestaat niet meer een omgevingsvergunning, waarbij de gemeente zowel toetst aan bouwtechnische voorschriften als aan het planologische regime. De bouwvergunning oude stijl is niet meer. Vooralsnog staat de inwerkingtreding gepland op 1 januari 2021.
De huidige bouwvergunning
De gemeente toetst nu de
omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit aan meerdere
weigeringsgronden. De belangrijkste zijn het bestemmingsplan en
redelijke eisen van welstand. Voorheen was ook een belangrijke
weigeringsgrond de bouwverordening, nu daarin werd geregeld dat er
voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein moeten worden
gerealiseerd. Inmiddels regelt het bestemmingsplan het benodigde
aantal parkeerplaatsen voor een bouwplan.
Strijd met het
Bouwbesluit 2012 is ook een weigeringsgrond. De gemeente weigert niet
vaak een omgevingsvergunning vanwege strijd met de bouwtechnische
voorschriften. Sinds de Woningwet 2007 gaat het slechts om een
aannemelijkheidstoetsing.
Bestemmingsplan
Bijzonder aan het huidige recht is dat als het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, de gemeente uit zichzelf moet beoordelen of deze bereid is een omgevingsvergunning voor afwijking daarvan te verlenen. Dat volgt uit artikel 2.10 lid 2 Wabo. Met andere woorden, als de initiatiefnemer niet zelf een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan aanvraagt, dan heeft dat voor hem geen consequenties. De gemeente moet immers zelf controleren of een dergelijke vergunning nodig is. Ziet ook de gemeente dat niet, dan is een ‘impliciete vrijstelling’ van het bestemmingsplan verleent. Na een onherroepelijke omgevingsvergunning kan de gemeente het bestemmingsplan niet meer handhaven.
Bouwbesluit
Zowel het Bouwbesluit 2012, de bouwverordening, de welstandsnota als het bestemmingsplan verdwijnen met de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) vervangt het Bouwbesluit 2012. Het omgevingsplan vervangt het bestemmingsplan, de welstandsnota en de bouwverordening.
Van de vier belangrijkste weigeringsgronden (naast weigering vanwege de Wet Bibob en eisen tunnelveiligheid) blijven er onder de Omgevingswet slechts twee over: het Bbl en het omgevingsplan. Daarmee worden de bouwtechnische voorschriften uit het Bbl belangrijker.
Invoeringswet en Omgevingswet
Zonder de Invoeringswet Omgevingswet zou de gemeente een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit zowel toetsen aan het Bbl als aan het omgevingsplan. En zou de gemeente verplicht zijn om zelf te toetsen of ook een omgevingsvergunning voor afwijking van het omgevingsplan is vereist.
De wetgever heeft echter in de
Invoeringswet Omgevingswet gekozen voor een knip in tweeën: een
omgevingsvergunning voor een (technische) bouwactiviteit en een
omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. De gemeente
toetst de omgevingsvergunning voor de (technische) bouwactiviteit aan
het Bbl. En de omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit
aan het omgevingsplan.
Onder de Omgevingswet betekent een
bouwactiviteit: het bouwen van een bouwwerk. Dat is verwarrend, omdat
er na de knip zowel sprake is van een omgevingsvergunning voor een
(technische) bouwactiviteit, als een omgevingsvergunning voor een
omgevingsplanactiviteit, bestaande uit een bouwactiviteit. Het
bouwwerk moet op grond van het omgevingsplan zijn toegestaan en
anders is een omgevingsvergunning voor afwijking vereist.
Gevolgen van de knip
De initiatiefnemer is zelf
verantwoordelijk dat hij alle vereiste omgevingsvergunningen heeft
onder de Omgevingswet. Met andere woorden, hij moet zelf bepalen of
hij voor zijn bouwplan meerdere omgevingsvergunningen nodig heeft. Er
is geen met artikel 2.10 lid 2 Wabo vergelijkbare bepaling. Wel is
het zo dat de gemeente de initiatiefnemer erop dient te wijzen dat
hij mogelijk meerdere omgevingsvergunningen nodig heeft. Dit blijft
echter zijn verantwoordelijkheid.
Om een goede inschatting te
krijgen of zijn bouwplan kan doorgaan, is aan te raden dat de
initiatiefnemer eerst de omgevingsvergunning voor de
omgevingsplanactiviteit aanvraagt. Deze omgevingsvergunning geeft
zekerheid over de omvang, vorm en het toegestane gebruik van zijn
bouwplan. Nadat de initiatiefnemer die zekerheid heeft, kan hij het
bouwplan technisch uitwerken. Eerst daarna vraagt hij de
omgevingsvergunning voor de (technische) bouwactiviteit aan.
Het
moge duidelijk zijn dat het na elkaar vragen van beide
omgevingsvergunningen meer tijd kost. Als een snelle
vergunningverlening is vereist, kan de initiatiefnemer ook beide
vergunningen tegelijkertijd aanvragen.
Ook is duidelijk dat Bbl een belangrijkere weigeringsgrond wordt dan nu het geval is. De omgevingsvergunning voor de (technische) bouwactiviteit wordt immers enkel en alleen aan het Bbl getoetst. De enkele regel in de omgevingsvergunning dat aannemelijk is dat het bouwplan niet in strijd is met het Bouwbesluit 2012, is onder de nieuwe regelgeving bij een aparte omgevingsvergunning onwaarschijnlijk.
Tekst: mr. dr. ing. Peter de Haan, advocaat bij Asselbergs & Klinkhamer Advocaten
Schrijf je in voor de nieuwsbrief
Ontvang iedere week het laatste nieuws en informatie op het gebied van architectuur in uw mailbox.