Op dit moment is een discussie gaande over uitbuiting van architecten. Dit zou onder andere het geval zijn bij de selectie van bureaus bij aanbestedingen. Een klein onderdeel pak ik daarvan op. Namelijk het maken van ontwerpen in de gunningsfase. Bekend is dat slechts één bureau de opdracht kan krijgen en dat een aantal dus afvalt. De vergoeding die de afvallers voor hun ontwerpinspanningen krijgen is vaak zeer laag, terwijl ze er enorm veel tijd en energie in steken. De vraag is of daar niet iets aan te doen is.
De nieuwe wetgeving op het gebied van Auteursrechtcontracten, die per 1 juli jl. in werking is getreden, biedt de mogelijkheid om vast te laten stellen wat een billijke vergoeding is in het concrete geval. Op grond van artikel 25c Auteurswet heeft de maker, dus ook de architect, recht op een billijke vergoeding voor de verlening van de exploitatiebevoegdheid van zijn werk. Van exploitatie van het werk van een architect is sprake als de opdrachtgever het werk doorverkoopt of verhuurt aan eindgebruikers. Wanneer er sprake is van een ontwerp voor een opdrachtgever die tevens eindgebruiker is, is geen sprake van exploitatie en heeft de architect dus niet dit recht op een billijke vergoeding.
Artikel 7 of 8 van de Auteurswet
Twee auteursrechthebbenden zijn uitgezonderd van dit recht op een billijke vergoeding. Het betreft de auteursrechthebbenden in de zin van artikel 7 of 8 van de Auteurswet. Dat is de werkgever bij wie het auteursrecht terechtkomt omdat een architect in loondienst het werk heeft gemaakt. En de openbare instelling, vereniging, stichting of vennootschap, die een werk als van haar afkomstig openbaar maakt, zonder daarbij een natuurlijk persoon als maker er van te vermelden. Wanneer de architect zijn auteursrecht niet overdraagt en er voor zorgt dat zijn naam genoemd wordt bij het werk (op werktekeningen etc.), dan kan hij aanspraak maken op een billijke vergoeding voor zijn ontwerpwerkzaamheden bij exploitatie van zijn werk. Kan de architect deze billijke vergoeding vervolgens niet afspreken vanwege zijn slechte onderhandelingspositie, dan biedt het nieuwe recht op een billijke vergoeding twee mogelijkheden. De eerste mogelijkheid is dat de architect zich wendt tot de rechter. De rechter zal dan, rekening houdend met de omstandigheden van het concrete geval, moeten oordelen over de billijkheid van de vergoeding. Denkbaar is dat hierover een proefprocedure wordt gevoerd, financieel ondersteund door belanghebbenden. Wat vindt de rechter een billijke vergoeding? Kan dat ook nihil zijn of een symbolisch bedrag? Is het in het licht van de nieuwe wetgeving tijd om van de nu gebruikelijke gang van zaken af te stappen?
Vergoeding
De tweede mogelijkheid is dat de billijke vergoeding wordt vastgesteld door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De vergoeding geldt voor een specifieke branche en voor een bepaalde periode. De Minister gaat alleen over tot vaststelling op gezamenlijk verzoek van een in de desbetreffende branche bestaande vereniging van makers en een exploitant of een vereniging van exploitanten. Het verzoek bevat een gezamenlijk gedragen advies over een billijke vergoeding en een duidelijke afbakening van de branche waarop het verzoek betrekking heeft. De vereniging van makers zou de BNA kunnen zijn. Het lastige van deze bepaling is dat het moeilijk in te denken valt welke exploitant of vereniging van exploitanten bereid is om dit gezamenlijk verzoek in te dienen. De belangen van beiden zijn immers tegengesteld. Gelet op het feit dat de Minister hierbij ingrijpt in de vrije prijsvorming, en de mededingingsrechtelijke consequenties hiervan, zal de Minister alleen tot actie overgaan als sprake is van een dringende reden van algemeen belang. Hiermee wordt bedoeld het belang van het behoud van de culturele diversiteit, of de toegankelijkheid van cultuur, of een doelstelling van sociaal beleid, of het belang van de consument. Dit zal dan ook gemotiveerd moeten worden aangegeven. Naar mijn mening zou deze nieuwe regelgeving ook van toepassing moeten kunnen zijn op het verrichten van ontwerpwerkzaamheden in de gunningsfase, of wanneer sprake is van een pitch waaraan wordt deelgenomen. Alhoewel er in die fase nog geen sprake is van het daadwerkelijk verlenen van exploitatiebevoegdheden op het werk zelf, is dit wel het expliciete doel bij het meedoen aan een aanbesteding of pitch. Ik ben dan ook benieuwd of deze nieuwe regelgeving ook voor architecten een uitkomst zal kunnen bieden en hoe daar in de praktijk mee zal worden omgegaan. Het ‘uitproberen’ van de hiervoor beschreven mogelijkheden kan hierop het antwoord geven. Wie zet de eerste stap om vast te laten stellen wat een billijke vergoeding is?
Dit artikel is gepubliceerd in ArchitectuurNL nummer 5 van 2015
Schrijf je in voor de nieuwsbrief
Ontvang iedere week het laatste nieuws en informatie op het gebied van architectuur in uw mailbox.