Een inspirerende opdrachtgever, een prachtige locatie en een ruim budget resulteren in een monumentale moderne villa in Twente. Het ontwerp van architect Ard de Vries wordt alom gewaardeerd. Kortom: een droomdebuut. De link met villa’s van Louis Kahn is snel gelegd, maar er zitten veel meer lijnen in naar de architectuurgeschiedenis. De Vries ontvouwt zijn visie aan de hand van een kleine, persoonlijke omzwerving door zijn inspiratiebronnen.
Met zijn eerste gerealiseerde werk, een villa op het nieuw aangelegde landgoed Valkenberg in Twente, won architect Ard de Vries de Abe Bonnemaprijs 2016 voor Jonge Architecten. Hij werd ermee geselecteerd voor een tentoonstelling over veelbelovende Nederlandse en Vlaamse architecten – onderdeel van de expositie Maatwerk in het Deutsches Architekturmuseum in Frankfurt (oktober 2016 – februari 2017). En het project is opgenomen in het Jaarboek Architectuur in Nederland. Kortom, het was een droomdebuut – ook vanwege de opdracht zelf.
Landbouwer als opdrachtgever
De bouwlocatie was prachtig, gelegen tussen de glooiende zandakkers en het bos. De opdrachtgever, een landbouwer die het huis voor zijn gezin bouwde, gaf hem veel vrijheid en er was voldoende budget. Hij toonde zich leergierig, keek gretig mee in de architectuurboeken die de architect mee bracht. Op zijn beurt liet hij De Vries kennis maken met het land – beken, bomen en beesten – en de familietradities. Hij bracht hem in contact met vaardige vaklui, die het hout (gekapt op het land) en de Bentheimer stenen (afkomstig uit een afgebroken gebouw in de buurt) konden bewerken; hij ging zelf met zijn zoon bomen vellen en dacht mee over de detaillering van de stenen.
Huis vol contrasten
Met die stenen bouwden ze, parallel aan de houtwallen, twee lange muren, die de oprijlaan vormen, en waarmee het huis in het landschap verankerd is. Dwars op deze onderbouw – met de keuken, eetkamer en jachtkamer – plaatste de architect een houten doos met enorme vensters, die een afwisselend uitzicht bieden over de omgeving. Hierin bevinden zich de zitkamer, de bibliotheek en de slaapkamers. Het resultaat is een indrukwekkend gebouw, vol contrasten: de zware onderbouw tegenover de lichte doos met zijn grote overstekken, de traditionele materialen die in een moderne architectuur zijn verwerkt, de monumentale compositie met een huiselijk interieur, door de familie zelf ingericht.
Architectonische betekenis
Het is voor De Vries geen reden om tevreden achterover te leunen. ‘Ik ben blij met de positieve ontvangst, en het project heeft nieuwe deuren geopend.’ Zo werd hij gevraagd om mee te doen aan een besloten prijsvraag voor een cultuurcentrum in de Utrechtse wijk Leidsche Rijn. Hij vroeg collega Donna van Milligen Bielke – die in hetzelfde bedrijfsverzamelgebouw haar studio heeft – om mee te doen, en ze wonnen prompt. Maar met de aandacht voor hem als belofte, komen ook de verwachtingen. Waar sta jij als architect? Dat was de vraag waarmee Christoph Grafe, directeur van het Vlaams Architectuurinstituut (VAi), hem confronteerde na de lezing die hij daar gaf over Landgoed Valkenberg. Grafe was een van De Vries’ afstudeermentoren aan de TU Delft, en eveneens medeorganisator van de tentoonstelling in Frankfurt. ‘Het landschap, de landbouwersfamilie – Christoph vond het een mooi, maar te beperkt verhaal voor de kwaliteit van de architectuur. Hij verlangde dat ik uitleg gaf over de architectonische betekenis van het woonhuis. Welke positie neemt het huis aan binnen de architectuurgeschiedenis en welke positie neem jij in binnen deze geschiedenis? Met het antwoord dat de kunstenaar niet de waarde van een object omschrijft maar de aanschouwer, liet hij me niet ontsnappen.’
Geen hokjesmens
De vraag drong zich eerder aan hem op bij de tentoonstelling in Frankfurt, over de zogenoemde weaving generation. Een groep jonge ontwerpers die zich afzet tegen hun voorgangers, de Superdutch-generatie. Bureaus als OMA, MVRDV en UNStudio, die in de jaren negentig groot werden met hun radicale concepten, waaruit steevast iconische gebouwen voortkwamen, die vaak als ufo’s op hun plek landden. Het is aan de ‘weefgeneratie’ om al deze min of meer op zichzelf staande gebouwen ‘aan elkaar te breien’ en een samenhangend geheel van de stad te maken, schrijven curatoren Marius Grootveld en Jantje Engels. Dat kunnen deze bureaus, juist omdat zij een grote interesse in de context laten zien. Liever dan te breken met het verleden en te focussen op innovatie, bouwen zij voort op bestaande structuren, verhalen en tradities. Hoor ik hier bij, vroeg De Vries zich af toen hij het las. Hij voelt verwantschap met deze gedachte en vindt het interessant om met collega-ontwerpers in gesprek te gaan. Maar eigenlijk wil hij niet in een hokje gestopt worden. Hij merkt dat dat gemakkelijk gebeurt. Zo wordt hij door sommigen gezien als een Louis Kahn-adept; architectuurkenners zullen diens invloed direct herkennen in het landhuis. ‘Ik maak er geen geheim van dat ik naar Louis Kahn’s Fisher, Korman en Esherick huizen heb gekeken. Maar een gevaar dat ik zie, is dat men mij nu gaat benaderen voor een Kahn-villa, een bepaald product. Daarom is het nodig om de gelaagdheid van de architectuur uit te leggen.’
Inspiratiebronnen
Hij haalt inspiratie uit de omvangrijke bundel Americana, waarin schrijver Joost Zwagerman talloze beschouwingen en andere teksten over Amerikaanse literatuur, beeldende kunst en populaire cultuur bijeenbracht. Het boek vormt een soort canon en is tegelijk een persoonlijke zoektocht naar Zwagerman’s fascinaties en drijfveren als schrijver. De Vries, die veel reist – hij maakte drie keer een tour door de Verenigde Staten – verzamelde op vergelijkbare wijze referenties voor zijn project. Deze gelegenheid grijpt hij graag aan om het ontwerp voor Landgoed Valkenberg verder toe te lichten. ‘Er zitten veel meer lijnen in naar de architectuurgeschiedenis, het omvat wel degelijk een visie. Die wil hij graag ontvouwen aan de hand van een kleine, persoonlijke omzwerving door de architectuurgeschiedenis.
1: Maison Louis Carré, Bazoches-sur-Guyonne, Frankrijk (1957-60). Architect: Alvar Aalto. ‘In dit huis heb ik vooral gekeken naar de routes. Hoe kom je aan, hoe stuur je iemands blik, hoe laat je hem verder lopen of even pauzeren? Aalto maakt de ruimte bij de voordeur kleiner en lager, om je vervolgens te ontvangen in een enorme hal. Van daaruit kijk je onder het schuine dak weer terug naar buiten. De precieze positie van de deur, de maat van de planken, de aansluiting van de kolom op de stenen vloer – over elk detail is nagedacht. Het huis is bijna een kunstobject, de enige persoonlijke noot in het gebouw zijn de schilderijen aan de muur; het is gebouwd voor een galeriehouder. Zo zie ik huizen niet. Ik wil dat de bewoners er kunnen leven, en zelf hun invulling aan de ruimtes geven.’ • Foto Ard de Vries.
2: Casa de Chá da Boa Nova, Leça da Palmeira, Portugal (1958-63). Architect: Alvaro Siza. ‘Het is het eerste gebouw dat Siza – toen pas 29 jaar – maakte. Het mooiste vind ik hoe hij de sublieme kwaliteit van de plek aan de kust in het ontwerp ‘vangt’. Siza kiest er bewust voor om geen glazen doos te maken die het landschap ‘onaangetast’ laat, maar licht de verschillende facetten van het landschap in zijn ontwerp uit: het tweeledige uitzicht op de zee en het achterland, de rotsachtige ondergrond, de traditionele witte huisjes in de omgeving. Het gebouw heeft het landschap verrijkt, en tegelijk de ervaring daarvan geïntensiveerd.’ • Foto Juan Rodriguez.
3: Church of the Light, Osaka, Japan (1989). Architect: Tadao Ando. ‘Ik leerde Ando’s Church of the Light pas kennen nadat iemand zei: Landhuis Valkenberg lijkt daar op. De overeenkomst zit ’m in het samengaan van architectuur en omgeving, de lange muren die uit het landschap oprijzen. Net als Ando maak ik voor mijn ontwerp gebruik van geometrische principes; het is volledig gebaseerd op het vierkant. Ando is een meester in het scheppen van specifieke ruimtes, elk met een andere proportie en lichtval. Verstilde ruimtes zijn het. Bij onze eerste ontmoeting nam mijn opdrachtgever mij mee naar een kerkje; het leek hem mooi om zo’n soort ruimte te maken.’ • Foto wikimedia.
4: Villa Müller, Praag (1930). Architect: Adolf Loos. ‘Loos is een meester in het creëren van ruimtelijke ‘scenes’. Haus Müller is opgebouwd als een film, een aaneenschakeling van verschillende interieurs: hal, keuken, zitkamer, eetkamer, die door opstapjes en niveauverschillen van elkaar gescheiden en door middel van doorzichten en vides met elkaar verbonden. Het is een heel filmisch huis, je loopt van verhaal naar verhaal. Het bankje bij de entree heb ik in mijn ontwerp verwerkt, bij de deur van de bijkeuken. Het moet alleen nog getimmerd worden.’ • Foto wikimedia.
5: Villa Rotonda, Vicenza, Italië (1592). Architect: Andrea Palladio. ‘Sowieso kijk ik veel naar het werk van Palladio. Vanwege de geometrie, maar vooral ook vanwege de manier waarop ruimtes elkaar opvolgen in zijn gebouwen. Er zijn geen gangen. Essentieel aan Villa Rotonda is verder dat je vanuit elke ruimte zicht hebt op het landschap. Dat landschap is gecultiveerd, het is aangelegd bij de villa. Bij Landgoed Valkenberg hebben we het andersom gedaan: het huis is midden in het ‘wilde’ landschap geplaatst.’ • Foto Quinok.
6: Fisher house, Pennsylvania (1967). Architect: Louis Kahn. ‘Ik heb eindeloos gestudeerd op de compositie van de gevels van het landhuis, dat naar alle vier de zijden een ander ‘gezicht’ heeft. Daarbij was het werk van Kahn behulpzaam. Ik heb onder meer onderzocht hoe hij het materiaal detailleert – dat werkte niet overal even goed – en naar de symmetrie van zijn gevels en de indeling van de gevelopeningen. De onderverdeling in een aantal kleinere ramen vind ik een verrijking ten opzichte van een grote glazen gevel, niet alleen wat betreft de compositie, maar ook in het gebruik. Zo kun je bijvoorbeeld een zitvensterbank maken.’ • Foto wikimedia.
7: Chion-in tempel en 8 Kenninji tempel, Kyoto, Japan. ‘Dit voorjaar heb ik een reis gemaakt door Japan, waar ik onder meer een aantal tempels bezocht. Het is de constructieve opbouw van de Japanse tempels die ik interessant vind. Daarbij bepaalt de vlakverdeling van wandschermen en tatamimatten de maatvoering van het hele gebouw. Het is een streng maatsysteem, maar juist daardoor ontstaat de vrijheid om te variëren, zonder dat de samenhang tussen de ruimtes in het geding komt.’ • Foto’s Ard de Vries.
9: Eigen woonhuis Frank Lloyd Wright, Chicago (1909). ‘De haard is het centrum in alle huizen van Frank Lloyd Wright. Het is niet alleen bron van warmte, maar ook een plek van samenkomst. Daar zit je dicht op elkaar, daar ga je met elkaar in gesprek. Het is een plek van intimiteit. Het huis op landgoed Valkenberg is eveneens rond een aantal open haarden gebouwd: in de keuken en de jachtkamer op de begane grond, en in de woonkamer op de eerste verdieping. Ik deel ook Wright’s voorliefde voor geometrieën die in elkaar grijpen. Toen ik in 5VWO mijn eerste boek ruimtemeetkunde opensloeg, wist ik dat ik architectuur wilde studeren.’ • Foto Jacqueline Knudsen.
10: Upper lawn pavilion, Fonthill Estate, Tisbury, Wiltshire (1959-62). Architect: The Smithsons. ‘Dit was het zomerhuis van het architectenechtpaar Alison en Peter Smithson. De basis is een oud stenen gebouwtje, dat genomineerd stond om gesloopt te worden. Ze kochten het en bouwden er houten ‘hutje’ bovenop; hergebruik avant la lettre. Het huis is met minimale middelen ingericht en straalt een enorme eenvoud uit – ze noemden het hun ‘camping’. Tegelijk maakt het een grote indruk als je door het Engelse heuvellandschap komt aanrijden. In een toelichting op het ontwerp schrijven The Smithsons: ‘Things need to be ordinary and heroic at the same time.’ Die combinatie van allure en alledaagsheid zocht ik ook. Landgoed Valkenberg imponeert niet alleen, maar biedt ook ruimtes waar het prettig wonen is.’ • Foto seier+seier.
Tekst: Kirsten Hannema
Dit artikel is gepubliceerd in ArchitectuurNL nummer 3 /2017
Schrijf je in voor de nieuwsbrief
Ontvang iedere week het laatste nieuws en informatie op het gebied van architectuur in uw mailbox.