Al schrijvend ontdekte Charlotte Van den Broeck dat een architect heel moedig in zijn vak moet staan. De architecten die zij beschrijft, wilden geen compromissen sluiten en voorbij het vertrouwde denken gaan. Daarmee kozen zij niet voor de makkelijke weg. Daar is volgens haar moed voor nodig. Waagstukken is dan ook een ode aan architectonische moed.
Tragische levens van architecten
In het boek Waagstukken vertelt de Vlaamse schrijfster Charlotte van den Broeck in 13 verhalen over de tragische levens van architecten die als gevolg van een gebouw dat ze ontwierpen de hand aan zichzelf sloegen. Het eerste hoofdstuk in het boek over het stedelijk zwembad in Turnhout verklaart volgens haar hoe ze op dit fascinerende onderwerp kwam.
Architectonische moed
“Ik ben zelf opgegroeid in Turnhout en dat zwembad vol mankementen en de vermeende zelfmoord van de architect is een verhaal uit m’n jeugd. Toen ik in 2015 in Wenen kwam, hoorde ik de anekdote over de Wiener Staatsoper die al tijdens de bouw een ‘gezonken schip’ werd genoemd door de inwoners van Wenen. De architecten die het gebouw ontwierpen, werden genadeloos afgebrand in de pers en in de achterklap. Zo ontstond langzamerhand het idee voor dit boek. Het verhaal rond het zwembad is een urban legend en dat van de opera is echt gebeurd. Ik zag een link tussen een ingreep doen in de openbare ruimte die omslaat in een compleet gevoel van mislukking bij de persoon die de ingreep deed. Ik wilde weten of daar een mechanisme achter zat en of je een verband kon leggen tussen de zelfmoord en de mislukking in de openbare ruimte. Zo ben ik aan een groot, langdurig en opslorpend onderzoek begonnen.”
Opera in Wenen
“Ik ben breed begonnen te lezen over het onderwerp. Eerste over de opera in Wenen. In de periode van de bouw, de tweede helft van de negentiende eeuw, deden kranten, dagbladen en tabloids hun intreden. Ze waren razend populair. Het grote publiek wist hierdoor precies wat de bon ton was. Wat afweek van de smaakvoorschriften van die tijd werd genadeloos neergesabeld. Zo ook het ontwerp van August Sicard von Sicardsburg en Eduard van der Nüll. Naast dit verhaal heb ik een longlist gemaakt van 24 gebouwen van rond die tijd en een aantal architectuurvakken gevolgd om in het onderwerp te komen. De dertien verhalen en de onderzoeken die ik eraan koppelde, selecteerde ik op basis van beschikbare informatie.
Architecten en gebouwen
Ik wilde mijn verhalen over vergankelijkheid en vergeefsheid laten gaan. Over niet alle gebouwen wist ik evenveel informatie te achterhalen, maar dan legde ik bijvoorbeeld contact met de Association les Clochers Tors d‘Europe, de vereniging van de gedraaide torenspitsen, om aan voldoende anekdotische informatie over een gebouw te komen. Waar ik te weinig over een gebouw en een architect aan de weet kwam, heb ik geprobeerd met literaire technieken toch een goed verhaal te maken. Daarbij heb ik alle verhalen gesitueerd in de westerse wereld terwijl ik toch ook casussen buiten Europa had. Die gebouwen heb ik bewust weggelaten omdat ik gaande weg tot de conclusie kwam dat de verhalen die ik beschrijf gaan over de westerse manier van omgaan met mislukking. Dat zit anders in onze cultuur vervat dan bijvoorbeeld in Japan met een heel andere traditie in zelfmoord.”
Met Fort George van William Skinner nam u ook een hoofdstuk op over uw eigen mislukking. Was het boek ook een persoonlijke zoektocht?
“Klopt. Het boek is organisch geworden wat het nu is. In eerste instantie dacht ik een cultuur filosofische studie te gaan schrijven over architectuur en zelfmoord, maar ik raakte steeds meer betrokken bij die tragische levens. Je kunt het boek dan ook lezen als dertien pogingen tot een korte biografie. Naar mate m’n onderzoek vorderde, merkte ik dat mijn thema niet zo vrijblijvend was omdat het ook veel in mijzelf losmaakte.
Creatieve processen
Gaandeweg begon ik mezelf steeds meer te herkennen in de karaktereigenschappen van de figuren die ik bestudeerde en hun manieren van omgaan met creatieve processen. Bij de ene architect was die herkenning sterker dan bij de andere, maar dat spreekt. Ik was zelf ook iets aan het maken – mijn proza debuut – en dat gaat, net als bij de personen die ik beschrijf, gepaard met veel twijfels en onzekerheid.
Ik had er ook voor gekozen full time aan m’n onderzoek en het boek te gaan werken. Dat had financiële gevolgen. Ik was net afgestudeerd en waarvan kan je als full time schrijver dan boterhammen kopen? Bij mijn eigen proces zaten bovendien veel praktische en artistieke vragen. Toen dacht ik dat het oneerlijk was ten opzichte van de architecten als ik m’n eigen twijfels niet ook in de weegschaal meenam. Zo is de persoonlijke lijn en het verhaal over William Skinnerin het boek gekomen.”
U permitteert zich veel literaire vrijheid. Waarom?
“Hoe meer informatie ik over een onderwerp had, hoe fictiever de uitwerking werd. het boek is zodoende een soort nonfictie dat met literaire middelen tot leven gebracht is
Waar gaat het boek in brede zin over?
“Op de eerste plaats gaat het over de architect als figuur. Hun idealisme en streven naar een nieuwe vormentaal. Architecten bouwen voor de toekomst. Ze moeten met hun gebouwen hun tijd dus ver vooruit kunnen denken. Dat roept bij de gevestigde orde per definitie weerstand op. De tragische figuren uit mijn boek hebben ook een persoonlijk streven naar grootsheid. Zo had Gaston Eysselinck van het PTT-gebouw in Oostende een persoonlijk ideaal dat hij wilde waarmaken, net als de Italiaanse architect Francesco Borromini die het schitterende San Carlo alla Quattro Fontana in Rome ontwierp, maar toch nooit uit de schaduw kwam van Lorenzo Bernini. Pas na zijn zelfverkozen dood werd zijn creatie als meesterwerk erkend. Hetzelfde geldt voor de Napolitaanse architect Lamont Young. Hij wilde zijn stad al in 1920 naar een hoger niveau tillen en schetste een toekomstbeeld van een stad met lommerrijke wijken, recreatiemogelijkheden en een ondergronds metronetwerk en kabelbanen naar de heuvels die het mobiliteitsprobleem tussen de buitenwijken en de oude stad moesten oplossen. Hij werd als fantast weggehoond en schoot zich ten einde raad een kogel door z’n hoofd. Onbegrijpelijk als je bedenkt dat Napels nog steeds stedenbouwkundige en mobiliteitsproblemen kent waarvoor hij al een oplossing had.”
Is dat niet het thema van uw boek: toekomstvisies die sneuvelen op onbegrip
“Ik ontdekte dat een architect heel moedig in zijn vak moet staan. De figuren die ik beschrijf, zijn mensen die geen compromissen wilden sluiten op hun activiteiten en ontwerp. Ze kozen niet de meest voor de hand liggende idiomen, maar zochten naar een nieuwe vormentaal. Ze wilden voorbij het vertrouwde denken en zichzelf niet steeds herhalen. Ze kozen daarmee niet voor de makkelijke weg. Daar is moed voor nodig. Waagstukken is daarmee een ode aan architectonische moed. Een lofzang op de juistheid van hun visie Want het is pijnlijk te concluderen dat zoiets monumentaals als een goed ontwerp het aflegt tegen zoiets vluchtigs als smaak en mode. Moed in steen die het aflegt tegen de bekrompenheid van achterklap is verschrikkelijk. Veel van de gebouwen die ik beschrijf, werden pas naderhand tot meesterwerk verklaard. De Wiener Staatoper – nu een van de beste operagebouwen ter wereld – is daarvan wel het schrijnendste voorbeeld. Als ik een droom heb voor mijn boek, dan is het dat lezers de plaatsen bezoeken die ik beschrijf en dan even langsgaan bij het gebouw. Ze kunnen dan zelf zien wat er ondanks de offers die de architecten brachten nog aan schoonheid te bewonderen valt.”
Boek Waagstukken, Charlotte Van den Broeck, De Arbeiderspers
Dit artikel is gepubliceerd in Bouwwereld nummer 11 van 2019
Schrijf je in voor de nieuwsbrief
Ontvang iedere week het laatste nieuws en informatie op het gebied van architectuur in uw mailbox.