Sinds de oprichting van JDWA zeven jaar geleden, staan context en gebruikers centraal in het werk van Johan De Wachter en nog steeds krijgt hij een kick als hij kijkt naar een eigen project als dat precies past in de context en technisch perfect is uitgevoerd. Kennis en ervaring van bewoners zijn wat hem betreft altijd bovengeschikt aan het ego van de architect; iconen oprichten wil hij niet. Een gesprek over de noodzaak van samen met gebruikers kijken naar wat echt nodig is en van daaruit ontwerpen.
‘Als ik mijn werk zou moeten typeren, dan is de rode draad de bandering van de opgave vanuit de context en vanuit de techniek. Ik heb dat niet bewust zo gezocht, maar als ik erop terugkijk, is dat de verbindende factor. Ik bouw voor de plek en voor de gebruikers.’ Een citaat uit een artikel over Johan De Wachter Architecten Rotterdam (JDWA) dat in de nazomer van 2006 in het ArchitectuurNL (toen nog BOUW) gepubliceerd werd. Een andere uitspraak gaat over de kick van het kijken naar een eigen project als dat precies past in de context en technisch perfect is uitgevoerd.
Tijdens het gesprek dat we zeven jaar later hebben, zal blijken dat De Wachter de rode draad van destijds nog steeds als richtsnoer gebruikt. Nog altijd staan gebruikers en context centraal in zijn werk. Wat hem betreft heeft een architect niets aan ijdelheid. Kennis en ervaring van bewoners zijn altijd bovengeschikt aan het ego van de architect. Geen wonder dat hij een architect ziet als dienstverlener pur sang. Waar het om gaat, is samen met gebruikers kijken naar wat echt nodig is en van daaruit ontwerpen. Die samenspraak combineren met mooie architectuur, is de essentie van het vak.
‘Met die houding liep ik zeven jaar geleden wellicht wat voor de muziek uit’, zegt Johan De Wachter. ‘Het is althans aantrekkelijk dat als gedachte te formuleren tijdens een interview.’ Hoe dan ook is het Johan de Wachter de afgelopen jaren niet slecht vergaan. Naast JDWA in Rotterdam opende hij drie jaar geleden in Antwerpen 2DVW Architecten. Zijn tijd verdeelt hij zo gelijk mogelijk tussen beiden kantoren.
Heb je inmiddels een gebouwd oeuvre?
Dat begint te groeien, we hebben zes projecten opgeleverd en negen zijn er in uitvoering. Of dat me tevreden stemt? Het had altijd beter en meer gekund, maar effectief ben ik nog niet zo lang met architectuur bezig. In 2004 ging ik weg bij OMA en in de periode van 2005 tot 2010 heb ik samen met Andries Geerse veel stedenbouwkundige projecten gedaan en dan is een plan wel af, maar dat loopt niet altijd parallel aan een oplevering. Stilaan zijn we meer en meer architectuur gaan doen en op een gegeven moment is de balans doorgeslagen richting architectuur. Sinds 2010 doen we volop architectuur en in diezelfde periode heb ik samen met Rik De Vooght in Antwerpen 2DVW Architecten opgericht.
Je hebt wel lef om midden in de crisis een buitenlands bureau op te richten
In België hebben we nauwelijks last gehad van de crisis. We hebben in 2010 en 2011 aan nogal wat prijsvragen meegedaan en dat liep boven verwachting goed. We wonnen er zeven van de tien. Begin 2012 was minder succesvol, maar eind vorig jaar en begin dit jaar wonnen we opnieuw 70 procent van de prijsvragen waaraan we deelnamen. Wat je noemt een vliegende start en een instant beloning voor alle tijd die we in deelname investeerden. Was het minder goed gelopen, dan had ik misschien geoordeeld dat België toch geen goede optie was. We wonnen veel projecten in de sociale woningbouw, maar ook een prijsvraag voor een sporthal en een kinderdagverblijf. Een mooi gevarieerde portefeuille dus met het accent op de sociale huisvestingshoek. Al met al een even welkome als extra markt want onze Nederlandse projecten staan toch wel onder druk.
Hoe verklaar je het Belgische succesverhaal?
De prijsvragen waaraan wij meededen, waren architectuuropdrachten die varieerden van 8 tot 250 woningen. Dat wij zoveel prijsvragen wonnen, is voor een belangrijk deel te verklaren door onze stedenbouwkundige benadering van de opdracht. Zeker bij de grotere opdrachten. Denken vanuit de context, daar gaat het om. En dan heb ik het niet alleen over de ruimtelijke context, maar ook over de sociale en culturele. Dat is ook wat JDWA onderscheidt van andere bureaus, zeker in België. Wat kennelijk aanspreekt – en dat horen we van opdrachtgevers, maar ook van juryleden – is dat we de opgaaf breder bekijken en buiten de lijntjes durven kleuren met een stedenbouwkundig verhaal.
In Nederland ligt dat anders. Veel architecten snappen het stedenbouwkundige aspect van een architectuuropdracht. In Nederland doen we weinig tot geen woningbouw. We zijn hier actief in de relatief kleine sociaal-culturele projecten in de wijken. Waarin we ons onderscheiden, is dat we samen met bewoners en gebruikers kijken naar wat echt nodig is en dat we vanuit die gegevens durven ontwerpen. Het is een intensief traject dat veel vraagt van het bureau en de medewerkers. We zoeken voortdurend naar hoe we soms tegenstrijdige gebruikerswensen kunnen verenigen met elkaar en met de uitgangspunten van het plan.
Heb je dan zo’n bescheiden ego?
Ik denk eerder aan een flexibel ego. Als je ontwerpt voor mensen mag je je eigen ego nooit voor de kennis en ervaring van bewoners en gebruikers stellen. Als architect moet je per project kijken hoever je kunt meebewegen en daar gaan we behoorlijk ver in, maar steeds binnen de krijtlijnen van het concept die we zelf vaststellen. Zeker in Nederland. Het gevaar van die werkwijze – en daar hadden we vooral in de beginjaren last van – is dat je te open bent en dat je plannen blijft veranderen waardoor je in tijdnood komt. Tegelijkertijd ben ik ervan overtuigd dat het proces van aanpassing een wezenlijk onderdeel van de kwaliteit van het ontwerp is. Ik ben er niet per se op uit een icoon neer te zetten dat interessant is voor fotograaf of vakblad. Voor mij gaat architectuur over mooie gebouwen maken die de mensen die er in wonen of werken iets zeggen. Dat bedoel ik met de opgave benaderen vanuit de context en vanuit de techniek.
Hebben jouw gebouwen dan wel een eigen signatuur?
Ik weet niet of ik daar zelf over moet oordelen. Het lijkt me meer iets voor een vakblad om dat te bepalen. Voor een buitenstaander lijkt het me lastig om een constante lijn in onze gebouwen te ontdekken. Als direct betrokkene zie ik wel degelijk een signatuur in aanpak, proces en ontwerpkeuzes. Door het intensieve overleg met gebruikers zijn de functionele werking en de plattegronden van de meeste van onze gebouwen misschien wel meer signatuur dan het beeld. De noodzakelijke schoonheid die we tenslotte bij de buitenkant zoeken, is vaak een logisch gevolg van het diagram van het gebouw. In die zin is het dus lastig om een typisch JDWA-ontwerp aan te wijzen. Lastiger althans dan een Berlage of Rietveld.
Hoe staat het met de groeiambities?
In Rotterdam en Antwerpen werken we met in totaal zestien man, maar wat ik echt niet wil, is dat m’n bureau zo groot wordt dat er een aparte afdeling ontstaat die voor me bouwt. Het is belangrijk voor me dat dezelfde mensen van de eerste schets tot aan het definitief ontwerp en de bouw aan een project werken. Ik wil ook niet dat de rol die je speelt als architect afneemt naarmate het proces vordert en dat zie je toch vaak in Nederland. In mijn optiek beslaat het vak het hele spectrum. Van concept tot aan het kleinste detail moet je je met de gang van zaken bemoeien. Pas als je effectief geconfronteerd wordt met de bouwtechnische moeilijkheden die de niet standaardoplossingen in je ontwerp kunnen opleveren, leer je waar het in architectuur over gaat. Want bijzondere details kunnen er op de tekentafel nog zo interessant uitzien, als je niet snapt of ze in de praktijk op een duurzame manier gerealiseerd kunnen worden, begrijp je niet goed waar het om draait in het vak.
Bij ons gaat het tegelijkertijd om ontwerpen en bouwen en dat is meteen een valkuil. Het kan je angstig maken voor het experiment en leiden tot gebouwen die bestaan uit een optelsom van veilige keuzes. Dat lijkt me geen wenselijke ontwikkeling. Ik wil niet de makkelijkste weg bewandelen, maar durven kiezen voor niet standaard oplossingen en geen angst hebben voor problemen die ik als gevolg van mijn ontwerpkeuzes moet oplossen. Je moet je vak in de volle breedte beheersen. Daarom ben ik ook blij met de vorming die ik in mijn begintijd als architect ontving bij OMA. Daar lag het accent heel sterk op conceptueel denken. Toch voel ik me meer thuis bij hoe we nu werken. Ik wil de ambachtelijke kant van het vak namelijk niet uit het oog verliezen.
Waar ben je vakmatig het meest trots op?
Op m’n bureau, op m’n mensen, op wat ze kunnen en wat ze doen. En op het feit dat ze me helpen m’n ambities vorm te geven. Wat mijn ambitie is? Goede architectuur voor mensen maken die past in de context en technisch goed in elkaar zit. Of ik nog ergens spijt van heb? Niet direct. Wat achteraf gezien jammer is, is dat we onze vleugels niet in China hebben uitgeslagen. Een gemiste kans, maar beslist geen ramp.
Johan De Wachter (1976) kwam na zijn studie aan de Katholieke Universiteit van Leuven naar Rotterdam. Hij werkte van 2000 tot 2004 bij OMA. Daar werkte hij mee aan een groot aantal projecten en prijsvragen. In 2003 startte Johan De Wachter de Fün Design Consultancy en was er partner tot 2005. In 2005 begon hij JDWA – Johan De Wachter Architecten. In 2011 richt hij samen met Rik De Vooght 2DVW Architecten op, gevestigd in Antwerpen. Naast zijn architectenpraktijk geeft Johan de Wachter ook les, o.a. aan de Technische Universiteit Delft en de Academie voor Bouwkunst Rotterdam(AvBR).
Tekst: Peter de Winter
Fotografie: Roel Dijkstra
Schrijf je in voor de nieuwsbrief
Ontvang iedere week het laatste nieuws en informatie op het gebied van architectuur in uw mailbox.