Als high potential stond Zones Urbaines Sensibles (ZUS) in 2006 voor het eerst in ArchitectuurNL. Het bureau groeide afgelopen jaren uit tot een multidisciplinaire organisatie bevolkt met een bont gezelschap creatievelingen en is nog steeds gefascineerd door coalities tussen publieke en private ruimten. Plannen zijn er volop. ZUS wil een Afwaardeercommissie installeren die à la de Deltawerken de problematiek van leegstand structureel en op een voor gebruikers aanvaardbare manier oplost. Hoog tijd voor een nieuw gesprek.
Spanningsveld tussen privaat en publiek
Gevraagd naar wat hen drijft en motiveert, zeiden Elma van Boxel en Kristian Koreman van ZUS (Zones Urbaines Sensibles) begin 2006 in een interview in ArchitectuurNL ‘Geleidelijk worden we ons steeds bewuster van waar onze diepste interesse naar uitgaat. Dat is uiteindelijk het complexe stedelijk domein, al blijven andere schaalniveaus wel meespelen. Voor ons ligt de ultieme opgave in het spanningsveld tussen publiek en privaat domein.’
‘Ik denk dat we motivatie toen goed hebben samengevat’, zegt Van Boxel. ‘Privaat en publiek is nog steeds het spanningsveld waarin wij het liefst werken. Achteraf gezien is het goed te constateren dat we toen al zo gefocust waren. Het grootste verschil met zes jaar geleden is dat we nu concrete opdrachten in dat veld hebben. Toen het interview werd afgenomen, bestond ons gedachtegoed nog uit studies op papier. Koreman vult aan dat ZUS van meet af aan een goed geformuleerde visie als uitgangspunt hanteerde. ‘Het eerste wat we gedaan hebben toen we in 2001 begonnen, was een ondernemingsplan schrijven. Als je dat erbij haalt, hebben we zeker een ontwikkeling doorgemaakt, maar alle facetten van destijds zitten er nog steeds in.’
Waarom heeft ZUS van meet af aan willen werken in het spanningsveld tussen privaat en publiek?
KK: ‘Vanuit een bepaalde ergernis. We streken in 2001 neer in Rotterdam. Aan de ene kant waren we opgegroeid met een hoeveelheid aan design, iconografie en styling. Tegelijkertijd zagen we vanuit ons raam hoe de sociale en ecologische opgaven voor het oprapen lagen in de stad, maar dat er nog geen opdrachtgevers waren, laat staan dat er geld voor was.’ EvB: ‘Maar ook vanuit de fascinatie dat de publieke ruimte een van de grootste rijkdommen is in Westerse steden. En dat gaat veel verder dan mooie pleinen omringd met gebouwen. We concludeerden dat gebruikers vaak vergeten werden en dat architectuur om de architectuur de boventoon voerde. Dat moest anders, vonden wij.’
Waar is het misgegaan in het vak dat jullie je kunnen profileren als beginnend bij de gebruiker?
EvB: ‘Dat is toch de fictieve economie geweest waarop de sector haar plannen baseerde. Zeker in de kantorenbranche kwamen aanbod en vraag zelden tot nooit overeen. Per vijf à tien jaar werd de gebruiker meegenomen naar een nieuw kantoor zodat het ‘oude’ gebouw verkocht kon worden aan een belegger. Een puur financiële motivatie dus. De gebruiker was niet interessant, maar onderdeel van een spel dat de overheid en de markt speelden.’
KK: ‘Gebouwen werden niet voor reële gebruikers ontworpen, dat was de schijnluxe van die tijd. Achteraf gezien is het onbegrijpelijk dat architecten niet aan de bel getrokken hebben toen ze merkten dat ze gebouwen ontwikkelden die binnen tien jaar van eigenaar wisselden. John Habraken zei lang geleden al dat we onze gebouwen verkeerd bouwen omdat hun levensduur hooguit vijftien jaar is terwijl de constructies minstens honderd jaar meekunnen.’
EvD: ‘We zijn met z’n allen dus vrij passief geweest in die jaren, en het is maar de vraag of je dat architecten kunt aanrekenen. Controle door de overheid op de bouw van kantoren ontbrak volledig, terwijl de woningmarkt wel scherp in de gaten werd gehouden.’
KK: ‘Tijdens de hoogconjunctuur zijn er door architecten over het algemeen weinig vraagtekens geplaatst bij het feit dat het in de bouwsector al maar groter, duurder, luxer werd.’
EvB: ‘Op school leerden we al dat alles een extrapolatie kon maken. Alles moest groeien; de economie, de bevolking, de steden. Logisch dus dat we daar collectief in zijn gaan geloven. Je kunt de architect die vakmatig bezig is met ruimtes maken moeilijk kwalijk nemen, dat hij met die ruimtes aan de slag gaat als dat hem gevraagd wordt. Maar het blijft vreemd dat we nu zoveel lege gebouwen hebben en dat je daar niemand op kunt aanspreken.’
Over ZUS wordt gezegd dat 2012 het jaar is van jullie doorbraak. Hoe denken jullie daar zelf over?
EvB: ‘Leuk om te horen, maar of we dit jaar doorbreken, vinden we eigenlijk niet zo belangrijk. Uiteraard is het fijn te merken dat onze manier van denken over stadsontwikkeling door steeds meer mensen gewaardeerd wordt.’
KK: ‘Er is wel veel op zijn plaats gevallen dit jaar. Veel projecten waar we de afgelopen jaren heel hard aan gewerkt hebben, beginnen nu concreet te worden. En zelf merken we ook dat we op een ander moment aanbeland zijn. We hebben veel gedaan en gepraat over aandacht voor leegstaande kantoorpanden, maar zonder zekerheid over de uitkomst. Nu hebben we concreet zicht op de uitkomst. Er liggen plannen voor de komende twee jaar klaar en het Schieblock dat begon als antikraakproject, is uitgegroeid tot een van de belangrijkste cultureeleconomische broedplaatsen van de stad.’
EvB: ‘Het concept voor dit jaren ’60 pand bewijst ons gelijk. Een leeg kantoor hoeft niet per se een icoon vol designklassiekers te zijn om een vooraanstaande rol in het stedelijk weefsel te kunnen spelen. Aan de Schiekade hebben we met minimale middelen het pand geschikt gemaakt voor gebruikers, en de rest is geschiedenis. Het pand is tot de nok toe gevuld met bedrijfjes uit de creatieve sector. Dat had niemand in 2006 durven voorspellen.’
Is dat de sleutel tot succes? Overal in het land lege gebouwen transformeren in broedplaatsen?
EvB: ‘In dit gebied is de broedplaats op deze plek ontstaan omdat de eigenaar toestond dat we in de leegstaande plint ‘de Dependance – podium voor stadscultuur’ mochten maken. En dat het werkt heeft natuurlijk ook te maken met de unieke ligging van het Schieblock; in hartje centrum en pal naast het station met een gebied eromheen waar genoeg te pionieren valt. De ruimtes zijn te huur voor heel schappelijke prijzen, veel lager althans dan in de omliggende panden. Maar belangrijker is, dat we met het Schieblock aangetoond hebben dat je met een goede analyse van het gebied en een gedegen inventarisatie van de mogelijkheid van bestaande leegstaande gebouwen, een alternatief kunt bieden voor sloop. In het verlengde van het Schieblock bekijken we nu ook wat voor programma past in het gebouw hier tegenover, maar dat hoeft niet per definitie een broedplaats te worden.’
KK: ‘Volgens mij moet je überhaupt niet eenzijdig naar de creatieve sector kijken. Dit gebied moet ook voor andere doelgroepen aantrekkelijk worden gemaakt. Het is een namelijk een stuk van de stad waar je veel verschillende stedelingen kunt aantreffen. Bovendien is het onmogelijk om alle leegstaande gebouwen met creatievelingen te vullen. Een broedplaats kan, maar context en locatie bepalen wat je voor wie kunt ontwikkelen. Daar wil ik wel bij aantekenen, dat veel initiatieven beginnen bij de creatieve industrie. Misschien omdat dat soort mensen als eerste risico durven nemen en eerder aanvoelen wat de bedoeling is of in welke richting een maatschappelijke ontwikkeling gaat. Maar ik zou het eng vinden om te zeggen dat een broedplaats à la het Schieblock een concept is dat je overal maar moet neerzetten omdat het-dan-wel-goed-komt met een gebied. Je mag per plek niet uitgaan van een samenloop van toevalligheden. Je moet een goede analyse maken van de kansen van een gebied in combinatie met wat er leegstaat. En dan doet het er niet toe of het resultaat een broedplaats is of hotel New York.’
Jullie wilden geen iconen maken, maar plannen voor leegstand. Best bijzonder in 2006. Vanwaar die afkeer van iconen?
EvB: ‘We hebben geen afkeer van iconen, maar zijn gefascineerd door het gebruik van het stedelijk domein. Vanaf onze eerste stappen in het vak werden we geconfronteerd met leegstand in de stad. Dat leidde voor ons onherroepelijk tot de conclusie dat daar een grote opgave ligt.’
KK: ‘We hebben geen bouwdrift op het gebied van iconen. Hoe dat komt? Waarschijnlijk omdat onze echte fascinatie ligt in de stad en hoe je een toegankelijk debat voert dat ervoor zorgt dat een gebied goed aanvoelt voor gebruikers. Vorm en ruimte maken is voor ons absoluut een middel, maar zeker geen doel. Dat komt ook omdat we van oorsprong landschaparchitecten zijn en dus een veel ruimere tijdshorizon hanteren. Een gebouw is namelijk het mooist als het opgeleverd wordt. Een landschap heeft veel meer tijd nodig om zijn schoonheid prijs te geven.’
Stel ZUS mag het beleid in Den Haag bepalen voor zover de stad in het spel is. Welk geluid krijgen we dan te horen?
KK: ‘Als wij het voor het zeggen hebben, dan installeren we een Afwaardeercommissie. Die gaat niet over mooie stenen door de hele stad, maar over blootleggen van kansen. Zo’n commissie denkt op grote schaal na over hoe je de stad weer gezond krijgt en wat je daarin moet investeren. Als het aan ons ligt, gaan we een integrale visie neerleggen en ook een idee over hoe we in de publieke ruimte moeten omgaan met de afwaardering van gebouwen die ons boven het hoofd hangt. Zo’n plan krijgt niet in korte tijd zijn beslag, maar moet, naar analogie van de Deltawerken, in een periode van 25 tot 50 jaar de problematiek van leegstand structureel en op een voor gebruikers aanvaardbare manier oplossen.’
EvB: ‘Zo’n Afwaardeercommissie moet, met mandaat vanuit het ministerie, garant staan voor de leefkwaliteit van onze steden en het landschap. De weg daar naartoe is lang en onzeker, maar het is hoog tijd dat in Den Haag een minister opstaat met een visie op dat terrein. Wat dat betreft verwacht ik veel van Ronald Plasterk.’
Stel we hebben in 2018 weer een gesprek. Wat heeft ZUS dan bereikt voor stad en landschap?
EvB: ‘Dan is de leegstand in dit gebied in elk geval verleden tijd en hebben we met een aantal heel slimme mensen de Afwaardeercommissie vlot getrokken en zijn de eerste concrete resultaten gerealiseerd.’
KK: ‘Als gevolg daarvan is ons bureau tegen die tijd veel politieker geworden. Daarnaast zijn de papieren ontwerpen van ZUS die nu op tafel liggen gerealiseerd.’
Elma van Boxel en Kristiaan Koreman zijn oprichters van ZUS (Zones Urbaines Sensibles). Hun bureau, gevestigd in het Schieblock in Rotterdam, bestaat uit een internationaal team van architecten, stedenbouwkundigen, ontwerpers en landschapsarchitecten. ZUS houdt zich gevraagd en ongevraagd bezig met ontwerpen en onderzoeken op het gebied van architectuur, stedenbouw en landschapsontwerp. Naast dit werk doceren Boxel en Koreman aan onder meer het Berlage Instituut, TU Delft, de Filmacademie Amsterdam, de Hong Kong University en de Universiteit Gent. In 2011 waren ze medeoprichter van Inside, een nieuwe masteropleiding voor interieurarchitectuur aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag.
Tekst: Peter de Winter
Fotografie: Mirjam van der Hoek
Schrijf je in voor de nieuwsbrief
Ontvang iedere week het laatste nieuws en informatie op het gebied van architectuur in uw mailbox.