De afgelopen twintig jaar veroverde retroarchitectuur Nederland: gebouwen waarin de architectuur uit de jaren dertig, de Engelse Tudorstijl of de Zaanse voorzetgevel wordt nagebootst. Nu is er ‘überretro’: nieuwbouw die er meer dan historisch uitziet, alsof ze al een hele geschiedenis – inclusief verbouwingen – achter de rug heeft. Waar komt die trend vandaan?
Wat is feit, wat is fictie? Bij het zien van het gebouw dat architecten Frits van Dongen en Patrick Koschuch voor het Venlose poppodium Grenswerk ontwierpen, slaat je fantasie gemakkelijk op hol. De poptempel is gevestigd in een voormalig ‘entrepotdok’ aan de Peperstraat, dat herinnert aan de tijd dat Venlo een bloeiende handelsstad was en goederen met schepen af en aan werden gevoerd over de Maas. Je kunt je voorstellen hoe een deftige negentiende-eeuwse koopman het destijds bouwde om zijn handelswaren in op te slaan, terwijl hij zelf beneden kantoor hield. Hoe het later verbouwd werd tot koelhuis – vandaar de dichtgemetselde ramen – waarna het in de jaren tachtig leeg kwam te staan, gekraakt werd en uiteindelijk ontruimd. Nu is het monumentale gebouw in oude glorie teruggebracht; het metselwerk is schoongemaakt en opnieuw gevoegd, de daken vernieuwd, en als een brutale statement zijn dwars door de dichtgemetselde gevelopeningen nieuwe, minimalistische vensters ‘geponst’.
Deze hele geschiedenis is verzonnen; poppodium Grenswerk is gloednieuw – het opende eind 2014 zijn deuren. Het is niet het enige gebouw dat ons voor de gek houdt. Ook het woningbouwcomplex dat AWG architecten op het Tilburgse Rijghpark bouwde, deed al bij de oplevering in 2015 verbouwd aan. De bakstenen gevels hebben ‘littekens’ in de vorm van gecementeerde vlakken – net zoals de 19e-eeuwse textielhallen waar het complex omheen gebouwd is. Of neem het stadskantoor-bioscoopcomplex Raakspoort dat Bolles + Wilson in Haarlem bouwde (2011), met gevels als een gemetseld patchwork – alsof er door de jaren heen delen zijn afgebroken en weer aangeheeld – en waarin oude ornamenten verwerkt zijn: muurankers, reliëfs en twee standbeelden plus entreebogen uit de monumentale school die voor dit project werd afgebroken. Het resultaat is een architectuur met een instant patina. Het doet denken aan de spijkerbroeken die je tegenwoordig in de winkels ziet liggen, met zorgvuldig aangebrachte bleekvlekken, gestopte gaten en scheuren. Waar komt deze trend vandaan?
Hedendaagse draai
Op het eerste gezicht lijkt dit het superlatief van retroarchitectuur. ‘Gewoon’ historisch is kennelijk niet oud, niet overtuigend genoeg meer. Maar volgens Patrick Koschuch is het omgekeerd: het ontwerp voor Grenswerk is een tegenreactie op het bouwen in neo-stijlen. ‘Het pakhuis was al bedacht voordat wij in 2012 voor het project benaderd werden’, legt hij uit. Het gebouw maakt deel uit van de binnenstedelijke wijk Q4 waarvoor AWG architecten het stedenbouwkundig plan maakte, en dat gebaseerd is op een aantal cultuurhistorische dragers: het middeleeuwse stratenpatroon wordt teruggebracht en de bebouwing bestaat uit zestien ‘handelshuizen’. ‘AWG sprak over een atmosfeer van verleden, een gebouw dat hier had kunnen staan.’ Van Dongen en Koschuch zagen echter vooral een nostalgische kapstructuur. Hoe konden ze hier een hedendaagse draai aan geven? Het was de transformatie van het voormalige kinderziekenhuis aan de Amsterdamse Sarphatistraat, die de architecten op een idee bracht. Voor het hotel dat het bureau achter de geconserveerde gevel bouwt, worden nieuwe vloeren geplaatst, waardoor de ramen op andere plekken moesten komen en zodoende door de oude heen steken. Tegelijk tonen de vensters dat achter de oude façade iets nieuws gebeurt. ‘In Venlo is sprake van een vergelijkbare functiewijziging, daarom leek het ons een passend motief. Het laat zien dat dit geen pakhuis is, maar bijzondere functie herbergt: een poppodium.’
Copy-edit
Het motief is niet nieuw. In 2006 realiseerde de Franse architect Edouard François in Parijs de spraakmakende renovatie en uitbreiding van Hotel Fouquet Barrière, waarin de ramen op vergelijkbare wijze in een ‘historische’ gevel zijn aangebracht. Deze gevel is ontworpen als een ijzingwekkend precieze kopie van het oorspronkelijke gebouw, ontworpen in Haussmann-stijl, en vervolgens als een reliëf in beton gegoten – inclusief raampartijen. Als je erlangs loopt heb je in eerste instantie niet eens door dat het een nieuw gebouw betreft. De verrassing komt van de eigenlijke ramen, strakke glazen vlakken die ogenschijnlijk willekeurig door het beton gepriemd zijn, maar in feite de plattegrond van het hotel volgen en spectaculair uitzicht bieden vanuit de kamers. Copy-edit, zo omschrijft François deze ontwerpstrategie, waarmee hij een brug tussen twee tijdperken heeft willen slaan. Door de bewerking van de gevel is duidelijk dat het gebouw in de 21e eeuw thuis hoort, terwijl het met zijn betonnen gevel stevig verankerd is in de Haussmann-periode.
Verzoenen van heden en verleden
‘Het met elkaar verzoenen van heden en verleden, daar gaat onze architectuur over’, zegt architect Geert Driesen van AWG architecten. ‘Voor ons geldt het motto: wat telt is wat beter is, niet wat nieuw is.’ Het bureau is sinds begin jaren negentig in Nederland actief, en werkt vooral aan binnenstedelijke opgaven – ‘plekken die continuïteit behoeven’, aldus Driesen. Het Rijghpark in Tilburg is een typisch voorbeeld. Voor de herontwikkeling van dit voormalige fabrieksterrein greep de architect terug naar de historische structuur van de textielfabriek, waarbij de monumentale werkplaatsen in het midden staan en de kleinschaliger bijgebouwen aan de randen. Dit uitgangspunt is gehandhaafd in de verdere uitwerking van het terrein. Daarnaast speelt materialisatie een belangrijke rol bij de inpassing van de bebouwing. De bakstenen architectuur van de twee hallen die behouden zijn, vormt de basis voor een reeks nieuwe gebouwen, waarin eveneens gekaleide wanden en dichtgemetselde gevelopeningen verwerkt zijn. Ze maken dat oud en nieuw een onlosmakelijk geheel vormen, terwijl de nieuwe gebouwen door het gebruik van hedendaagse technieken en de strakke afwerking toch herkenbaar zijn als van nu.
Traditie van ruïnes
Architectuur ‘met een verhaal’ is in de mode – net als de gescheurde spijkerbroek – maar het fenomeen kent een lange traditie. Al in de 18e eeuw werden in Engelse landschapsparken follies gebouwd in de vorm van klassieke ruïnes. Echter, ook architecten die in een moderne periode werkten, gebruikten referenties aan bestaande gebouwen en ornamenten uit gesloopte panden om hun gebouwen een onmiddellijk patina te geven, en op die manier een nieuwe relatie met het bestaande te leggen. Zoals Giovanni Muzio, vooral bekend als de architect van het Milanese wooncomplex Ca’ Brutta (1922): een collage van klassieke elementen – reliëfs, boogramen, gestuukte vlakken – die de suggestie wekt dat er het nodige aan het gebouw is versleuteld. Een eigenzinnige gevel, waarmee Muzio wilde laten zien dat dit geen Palazzo was, maar een woongebouw met luxe koopwoningen en moderne voorzieningen als een parkeerkelder, centrale verwarming en personenliften. Of neem de Zweedse architect Sigurd Lewerentz. De gelijkenis tussen zijn beroemde ontwerp voor de Sint Peterskerk in Klippan (1966) en de gevel van Grenswerk is treffend. Ook dit gebouw deed meteen doorleefd aan, met zijn gevels van robuuste bakstenen die bij elkaar gehouden worden door dikke, onregelmatige lagen mortel. De glazen vensters, vormgegeven als minimalistische glazen vlakken, benadrukten juist de moderniteit. Een derde voorbeeld is het Castelvecchio Museum in Verona, dat begin jaren ’70 verbouwd werd door Carlo Scarpa. Het oorspronkelijke kasteel, latere uitbreidingen (pastiches) en nieuwbouw zijn door Scarpa op sublieme wijze bijeengebracht door oude delen bloot te leggen en nieuwe elementen toe te voegen. Daarbij koos hij bewust voor gepatineerde materialen zoals corten staal, ruw beton en natuursteen, die een vanzelfsprekende aanvulling vormen op het afgebikte metselwerk en het antieke stucwerk. Scarpa’s ontwerp was een inspiratiebron voor het project van Bolles + Wilson in Haarlem.
Schaal creëren
Instant patina is volgens architect Koen van Velsen meer dan een look; dat zou het in zijn optiek in elk geval moeten zijn. ‘Het is een middel om schaal in een gebouw te brengen.’ Dat is althans hoe hij het heeft ingezet in zijn ontwerp voor station Breda, waarvan de eerste fase eind 2015 geopend is en dat dit jaar voltooid wordt. Het is het grootste gebouw dat sinds jaren in Zuid Nederland is gerealiseerd, met woningen, winkels, kantoren en een parkeergarage op het dak. ‘Mijn ambitie was om dat enorme complex een vanzelfsprekend onderdeel van de stad te maken. Allereerst door toevoeging van stedelijk programma, waarmee we woonstraten en groene pleinen rond het station heb gemaakt. Maar ook door de positionering van dat programma; de kantoren liggen boven, terwijl entrees en horeca leven op straat brengen. Het materiaal heeft Van Velsen ‘geleend’ van de stad; het gehele complex is opgetrokken in baksteen. Maar dan nog: het bleef gigantisch. Een reis naar de Italiaanse stad Lucca bracht hem bij een de oplossing. ‘Ik stond daar voor een prachtige gevel, en ineens zag ik wat ik zo mooi vond. Een dichtgemetseld raam, kogelgaten, afgebladderd stucwerk – die gebouwen, de hele stad ruikt naar geschiedenis. En ik realiseerde me: de geschiedenis is in Breda al begonnen! Ik dacht aan alle wijzigingen die we sinds we in 2005 aan het project begonnen hebben doorgevoerd. Aan de woningen die zijn aangepast voor een andere doelgroep, hoe het hele plan vervolgens in een nieuw stramien is gezet, waarna de plattegrond van de kantoren – die toch voor een lagere prijs verhuurd moesten worden – omgegooid werden, en er weer een nieuwe OV-maatregel kwam, zodat de perrons toch anders werden. Elke drie maanden was er wel wat.’
Frustratie wordt verrijking
Van Velsen besloot om alle aanpassingen in de gevel te tonen en op die manier het gebouw klein te krijgen. De verschillende ontwerpfases kregen elke een eigen code en bijbehorende kleur baksteen; in totaal zijn acht verschillende stenen gebruikt. Het eindresultaat is een gebouw vol ‘dichtgemetselde’ ramen en deuren en ‘aangeheelde’ muren, al kun je in het patroon van vierkanten en rechthoeken ook een abstract kunstwerk zien. Of het mooi werd, was voor Van Velsen niet het uitgangspunt. ‘Ik wilde geen bedacht verhaal; we hebben daadwerkelijk de oude tekeningen over elkaar gelegd.’ Feit is dat de vlakken de gevel breken en een behapbare maat aan het stationscomplex geven. Tegelijk biedt het patina troost. Van Velzen: ‘Ik voelde minder frustratie over de bij zo’n langdurig proces toch onvermijdelijke aanpassingen dan bij andere projecten. De wijzigingen hebben het project verrijkt. Wat dat betreft zou ik dit architectonische middel graag nog eens in alle dimensies toepassen.’
Tekst: Kirsten Hannema
Dit artikel werd gepubliceerd in ArchitectuurNL nummer 1 van 2016
Schrijf je in voor de nieuwsbrief
Ontvang iedere week het laatste nieuws en informatie op het gebied van architectuur in uw mailbox.