Binnenstedelijk bouwen is een zaak van lange adem, maar zal tegelijkertijd het leidend principe zijn voor de komende decennia. Dat is een breed gedragen conclusie van het drukbezochte congres ‘De aantrekkelijke stad’, georganiseerd door de vier grote steden, samen met KEI kenniscentrum stedelijke vernieuwing en Nicis Institute op 22 juni jl.
Aanleiding voor het congres was de vraag hoe Nederland, en de steden voorop, moeten omgaan met de almaar toenemende vraag naar stedelijke woonmilieus. Er blijken steeds meer mensen te zijn die graag stedelijk wonen. Zeker, er zijn nog genoeg mensen die liever buiten wonen, maar de tijden van massale uitverhuizing en leeglopende steden lijken voorbij. Om aan die stedelijke woonwensen tegemoet te komen, hebben alle steden, niet alleen de grote, de uitdaging van binnenstedelijk bouwen als leidend principe omarmd.
Hobbels overwinnen
Binnenstedelijk bouwen voorkomt verdergaande verrommeling van het platteland en stedelijke uitdijing, draagt bij aan minder verkeer van forenzen (dus minder CO2-uitstoot) en verbetert de kostendekkingsgraad van het openbaar vervoer. Het is een uitdaging om op een klein oppervlak ruimte te vinden voor wonen, bedrijvigheid, publieke diensten en groenvoorzieningen.
Tegelijkertijd is bouwen in de stad duur, het is woekeren met beperkte ruimte voor verschillende claims, en het is vaak een lastig en stroperig proces. Doel van het congres was te agenderen, te inspireren en te kijken hoe deze praktische hobbels zijn te overwinnen.
Van der Laan houdt boot af
Het congres was overtekend, een signaal dat het onderwerp leeft, bij de steden, ontwikkelaars en corporaties. Minister Van der Laan hield echter de boot af wat betreft (co-)financiering door het Rijk. Zeker, de voordelen van binnenstedelijke verdichting zijn legio, maar het thema krijgt de komende maanden geen extra aandacht van hem in het rijksbeleid. En de rijksgeldstromen zullen mogelijk verschuiven, ten nadele van economisch sterke regio’s (Noordvleugel Randstad) naar regio’s met minder ‘verdiencapaciteiten’ waaronder de krimpgebieden.
Volgens de G4-wethouders was dit de verkeerde manier om tegen de discussie aan te kijken. Wethouder Norder van Den Haag en Bosch van Utrecht bestreden dat het gesprek moet gaan om herverdelen en terugbetalen van gelden, maar om het besef dat het ontwikkelen van een aantrekkelijke stad economische winst oplevert. Sterke steden genereren investeringen en leveren groei op. Het geld komt echt wel terug, maar op termijn, aldus de wethouders.
Rekenen aan business case
Extra middelen zijn niet voorhanden, maar er kan wel creatiever worden omgegaan met toekomstige uitgaven en besparingen. Hoeveel leveren die minder files op termijn op, en minder onderhoud aan uitvalswegen? Minder medische kosten vanwege minder fijnstof? En meer voorzieningen en winkels in de stad, en minder blik op straat? De kunst is dat alle partijen nu investeren om toekomstige uitgaven te beperken.
Daarbij kan rekenen aan een business case helpen, in plaats van de ‘traditionele’ manier waarbij sec wordt gekeken naar kosten en opbrengsten van vastgoed. En zeker, de regeldruk is hoog en wordt als belemmerend en kostenverhogend ervaren, maar de congresgangers hekelen vooral de omgang met de regels, die te krampachtig is, zowel bij de overheid als bij de markt.
Sociaal-culturele opgave
Coen Teulings van het Centraal Planbureau betoogde dat er zowel in de steden als aan de randen van de stad nog veel waarde niet wordt benut; daar liggen mogelijkheden. Wethouder Norder stelde het als volgt: heel veel files van nu zijn de resultante van het Vinex-beleid van de laatste tien jaar: dat had niet moeten gebeuren”. Hij noemde het de grootste fout dat de steden de middenklasse gezinnen hebben laten vertrekken. Die moeten terug komen, of op zijn minst in de stad blijven, door hen aantrekkelijk en gevarieerde woonmilieus te bieden.
Dat kan in appartementen in hoogbouwflats, maar juist voor gezinnen in wat werd genoemd aantrekkelijke ‘gestapelde laagbouw’, met grondgebonden woningen, met beperkte tuinen, maar in hoge dichtheden. En met combinaties van functies. Hier ligt een grote opgave voor innovatieve ontwerpers.
Matthijs Bouw van One Architecture wees op een opmerkelijk verschil in de wijze waarop gepland wordt, in Nederland en Frankrijk. In Frankrijk is al vanaf het eerste moment veel aandacht voor wat de plannen gaan betekenen voor de eindgebruiker, of dat nu het kind is dat op straat speelt en naar school moet, of de volwassene die werkt, et cetera. Die vraag wordt in Nederland veel te laat gesteld: wij houden ons te veel bezig met het product, en te weinig met de stad waarin we willen wonen. Verdichting is in essentie een sociaal-culturele opgave.
Lange adem
Een breed gedragen conclusie van het congres was dat binnenstedelijk bouwen een zaak van lange adem is, maar tegelijkertijd het leidend principe zal zijn voor de komende decennia. Het vereist creatieve ontwerpen, samenwerkingsverbanden en financieringsconstructies. Er is voldoende vraag van stadsbewoners, maar voor hen staat diversiteit en kwaliteit voorop. Dat maakt een stad tot een aantrekkelijke stad om in te wonen, te werken en te verblijven.
Bron: KEI
Schrijf je in voor de nieuwsbrief
Ontvang iedere week het laatste nieuws en informatie op het gebied van architectuur in uw mailbox.