DUS architects, bekend door hun pop-up paviljoens van paraplu’s en boodschappentassen, heeft zijn eerste grote project opgeleverd. Het radicale van deze woningbouwrenovatie in Nieuwegein zit ’m niet zozeer in de materialen, als wel in de aanpak van het proces en de typologie die daaruit voort is gekomen.
Een nieuwe architectuur, al voor de crisis in 2008 losbarstte werd erover gesproken. ‘Architectuur 2.0. – the destiny of architecture’ heette het groots opgezette symposium dat het NAi eind 2007 organiseerde. Willem Jan Neutelings, een van de sprekers, stelde toen dat ‘de belangrijkste opgave voor de komende twintig jaar niet ligt in het ontwerpen van megalomane monumenten voor de nieuwe Zonnekoningen van deze wereld in Dubai of Beijing’, maar ‘in het ontwerpen van een comfortabele dagelijkse leefomgeving voor miljarden mensen overal ter wereld. De opgave ligt in het ontwerp van het alledaagse.’
Tijdperk Superhumble
Een paar jaar later – de crisis was inmiddels een feit – werd het al concreter. ‘The end of an era’ was de titel van het essay geschreven door architectuurcriticus Hans Ibelings, dat in juni 2010 verscheen in het tijdschrift A10. De boodschap was niet al te vrolijk: na twintig ‘vette jaren’ voor de Nederlandse architectuur, met een bloeiende economie, een overheid die optrad als mecenas en een heleboel jong talent, breekt een nieuw tijdperk aan. Na de generatie Superdutch krijgen we de generatie Superhumble, voorspelde Ibelings.
Hoe Superhumble er uit zou zien, dat was nog niet duidelijk. Bouwen is nu eenmaal een trage activiteit; de afgelopen jaren konden we nog teren op de iconische projecten die voor de crisis in gang waren gezet. Maar vijf jaar na het symposium Architectuur 2.0 begin je het om je heen te ontwaren: de nieuwe realiteit en een nieuwe architectuur.
Alledaags maar verfrissend
De transformatie van het Gemeenschappelijk Wonen complex in Nieuwegein door DUS architects, in opdracht van woningbouwcorporatie Jutphaas, is een goed voorbeeld. Het soort opgave dat we de komende jaren nog veel meer tegen zullen komen. Middenin een jaren tachtig bloemkoolwijk staat het complex – alledaagser had Neutelings het niet kunnen bedenken. En als je de gevels van vezelcementplaten en kunststof kozijnen vergelijkt met de wilde organische vormen die de laatste jaren de architectuurbladen domineerden, dan is de term ‘humble’ op zijn plaats.
Het is even wennen, na al die jaren van spektakel. Maar het is ook verfrissend. Want terwijl het bij de generatie Superdutch soms wel een wedstrijd leek wie het hoogste, scheefste of kromste gebouw kon maken, gaat dit project terug naar de basis van de architectuur: de personen die gebouwen gebruiken.
Voor de duidelijkheid: DUS vindt het óók belangrijk dat een gebouw er aantrekkelijk uitziet, maar gaat veel verder dan de vormgeving van de gevels. De architecten maken zich druk over de veranderingen op het gebied van de zorg, de positie van starters op de woningmarkt, de vergrijzende bevolking, die langer op zichzelf zal moeten blijven wonen. En ze vinden dat ze een maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben; Architectuur 2.0 betekent voor DUS een bijdrage leveren aan oplossingen voor deze grote vraagstukken.
Bekend werd het bureau van architecten Hedwig Heinsman, Hans Vermeulen en Martine de Wit dankzij hun opvallende pop-up paviljoens. De Gecekondu, het huisje van boodschappentassen; de Bucky Bar, gemaakt van rode paraplu’s; een trouwkapelletje van ventilatiebuizen – het zijn enkele voorbeelden van de fantasierijke, vaak low-budget projecten waarmee DUS internationaal aandacht trok bij een breed publiek. En precies daarin – in de vergaande interactie met gebruikers, opdrachtgevers en bestuurders – schuilt de kracht van het bureau. Vanwege deze succesvolle methodiek werd het bureau in 2006 bij de transformatie in Nieuwegein betrokken. Al jaren poogde de woningcorporatie een hoognodige, grootscheepse renovatie in gang te zetten. Maar onder bewoners was er zoveel weerstand dat de plannen telkens vastliepen.
Gemeenschappelijk wonen
Wat de opdracht bijzonder maakt is dat dit een complex is voor gemeenschappelijk wonen – het grootste van Nederland met 150 wooneenheden. Eind jaren zeventig opgezet door een idealistische groep bewoners rond drie grote hoven en met verplaatsbare binnenwanden. Maar door de slechte kwaliteit van de goedkope bouw en de almaar uitgestelde verbouwing, stond een groot deel van het complex leeg. De corporatie dacht al aan slopen, maar DUS wees erop dat daarmee wel de sterke sociale structuur verloren zou gaan. Zodoende werd besloten het project te transformeren en te zoeken naar nieuwe woonvormen. Passend bij de wensen van de zittende bewoners én aansprekend voor een nieuwe doelgroep, zodat het project ook economisch weer gezond zou worden.
DUS begon het project door verschillende evenementen te organiseren, samen met de bewoners. Excursies naar voorbeeldprojecten, workshops – met kerst was er zelfs een feestje in het complex. Maar de kern van alle bijeenkomsten tijdens dit proces was het ontwerp: in tekeningen en maquettes legden de architecten de bewoners voortdurend keuzes voor om zo te komen tot een goed plan. De crux van de renovatie is de herverkaveling van het complex met een grote variatie aan woningtypen. Naast woongroepen zijn er nu ook eengezinswoningen, zelfstandige eenheden en collectieve woonvormen daartussen. Sommige huishoudens delen nog steeds vrijwel alles met elkaar, anderen alleen de kroeg, de berging, een logeerkamer of extra woonkeuken. Door het toevoegen van een lift en galerijen zijn delen van het project geschikt voor ouder wordende bewoners en mensen met een handicap. De drie hoven – de ‘dragers‘ van het complex – zijn zo veel mogelijk teruggebracht in de oorspronkelijke sfeer, zij het minder verwilderd.
Het ontwerp voor het exterieur kwam pas daarna. Met het bescheiden budget was het, net als bij de pop-up paviljoens, de kunst om ‘van niets iets te maken’ zoals Martine de Wit het omschrijft. En dat is heel aardig gelukt. De kwaliteit van de woningen – de brede beukmaat van 6,60 meter – hebben de architecten van buiten zichtbaar gemaakt door de gevels te bekleden met vezelcement platen in verschillende tinten groen. Zo hebben de huizen een meer individueel karakter gekregen terwijl het complex toch eenheid uitstraalt. Voor de gevels aan de hoven werd juist één kleur gekozen, die de gemeenschappelijkheid benadrukt. De witte vierkante ramen die over de gevels zijn ‘uitgestrooid’ zorgen voor een fris, speels beeld terwijl ze door hun grote formaat veel daglicht in de woningen binnenlaten. Het zijn basale middelen, maar ze zijn effectief ingezet. En het past op deze plek; grotere gebaren zouden de gebouwen hebben vervreemd van hun omgeving.
Inmiddels is het complex weer volledig bewoond en is er zelfs een wachtlijst. In de hoven zijn nieuwe fruitbomen en bloemen geplant. Kruiwagens, tuingereedschap en kinderspeelgoed op het gras laten zien dat het gemeenschappelijk wonen leeft.
Van niets van alles maken
Dit is het eerste grote project dat DUS, opgericht in 2004, heeft gerealiseerd. De architecten zijn pragmatisch te werk gegaan; een radicaal karakter zoals hun pop-up paviljoens heeft het op het eerste gezicht niet. Maar de aanpak van het proces laat een vooruitziende blik zien, met als resultaat een vernieuwende typologie voor ‘het hofje van de 21e eeuw’.
Voor de toekomst is het interessant om te zien of de architecten, naast de sociale kennis die zij hebben opgedaan, ook op het gebied van materialen innovaties kunnen doorvoeren. In dat verband is de Kamermaker van DUS interessant. Tal van interessante mogelijkheden schuilen deze verplaatsbare 3D-printer: ornamenten die de constructie versterken, recycling van materialen, massaproductie van individueel design… Als het lukt de Kamermaker tot een volwaardig product door te ontwikkelen, dan zou dat een kans bieden om als architect ineens ‘van niets van alles te maken’. En daarmee zou Superhumble een nieuwe betekenis krijgen.
Dit artikel is verschenen in ArchitectuurNL 8-2012.